Extra opgaven ter oefening van de stof
- 1.
- Gegeven twee inertiaalsystemen S en , met ruimte-tijd
coordinaten (x,y,z,t) en . Het
stelsel beweegt t.o.v. het stelsel S met een constante snelheid
u in de positieve y richting. We veronderstellen daarbij niet dat
de oorsprong van samenvalt met de oorsprong van S; de oorsprong
van heeft t.o.v. S de coordinaten x=x0, y=y0, z=z0
en t=t0.
- a.
- Geef de transformatie formules van S naar en van
naar S.
- b.
- Beschouw vervolgens een puntdeeltje dat zich t.o.v. van S
beweegt volgens de formules
x(t)=vx t+bx,
y(t)=vy t+by,
z(t)=vz t+bz,
- i.
- Wat zijn de formules van deze beweging t.o.v. ?
- ii.
- Druk de nieuwe snelheidscomponenten , en
uit in vx, vy, vz en c.
- iii.
- Neem nu vx=vz=0, en ga na dat het resultaat voor in overeenstemming is met de transformatieformule (4.23)
voor de snelheid in de syllabus.
- 2.
- We bevinden ons in een inertiaalstelsel S, met ruimte-tijd coordinaten
(x,y,z,t). Een staaf beweegt zich in zijn lengte
richting langs de x-as, met constante positieve snelheid v.
De in S gemeten lengte noemen we
. Er is een tweede
inertiaalstelsel , met coördinaten , dat zich met een snelheid u in de x-richting beweegt.
- a.
- Wat is de snelheid van de staaf, zoals gemeten in
?
- b.
- Wat is de lengte van de staaf, zoals gemeten in
?
- c.
- Voor welke waarden van u is kleiner dan ,groter dan , gelijk aan ? Voor welke waarden van u heeft
een minimum of een maximum? Teken de grafiek van als functie van u, voor vaste v. Wat zou men de ``eigen lengte''
van de staaf kunnen noemen?
- 3.
- We bevinden ons in een inertiaalstelsel S, met ruimte-tijd
coördinaten (x,y,z,t) en gaan van daaruit over op een inertiaalstelsel
, met coördinaten , dat
zich t.o.v. S in de x-richting beweegt met een snelheid ux. Vervolgens
gaan we vanuit over naar een derde inertiaalstelsel S", met
(x",y",z",t"), dat zich t.o.v. in de -richting beweegt
met een snelheid .
- a.
- Bereken de transformatie van S naar S".
- b.
- Bereken de snelheid van een vast
punt van S", met coördinaten x"=a, y"=b, z"=c, t.o.v. S.
- c.
- De transformatie noemen we een standaard
Lorentz transformatie in de x-richting, die van naar S" een
standaard Lorentz transformatie in de -richting. Is de samengestelde
transformatie weer een standaard Lorentz transformatie in
één of andere richting, bijvoorbeeld in de richting van de onder (b)
gevonden snelheid ? Vergelijk voor de
beantwoording van deze vraag de onder (a) gevonden formules met de algemene
formules (4.41) in de syllabus. Zie ook opgave 14 van de syllabus.
- 4.
- Een Lorentz 4-vector heeft in het inertiaalstelsel S de componenten
a0=a1=2, a2=0, a3=1 (in kg.m/s).
- a.
- Is dit een tijdachtige, lichtachtige of ruimteachtige 4-vector?
Geef de zeer eenvoudige korte berekening die tot het antwoord op deze vraag
leidt. Kan deze 4-vector de energie-impuls vector van een bewegend deeltje
met massa m>0 zijn? Zo ja, bereken deze massa.
- b.
- We gaan over naar een nieuw inertiaalstelsel dat zich
t.o.v. van S beweegt met een snelheid u in de positieve x-richting.
Bereken in dit nieuwe
stelsel. Is de 4-vector nu tijdachtig, lichtachtig of ruimteachtig? Geef
het antwoord door een directe berekening als bij (a) én door gebruik te
maken van algemene argumenten.
- 5.
- Een ruimteschip, met aan boord Kirk en Spock, beweegt zich
rechtlijnig met een constante snelheid v>0 in de x-richting van ons
intertiaalstelsel S. Op het tijdstip t=t0, als het ruimteschip zich
op de plaats x=x0, y=y0, z=z0 bevindt, stapt Spock in een ruimtependel
en vertrekt met een constante snelheid vP, veel groter dan
v, in de x-richting naar een verafgelegen ster, welke we
in ons inertiaalstelsel als vast zullen beschouwen. Op t=t0 is de door ons
gemeten afstand tussen ruimteschip en ster d. Spock komt op t=t1 bij deze
ster aan, doet snel enkele waarnemingen (helaas geen planeet
van M-class) en gaat met de zelfde snelheid terug. Hij bereikt het
moederschip op het tijdstip t=t2, om verslag te doen aan Kirk die
achter was gebleven, en rustig met constante snelheid v zijn schip op
koers heeft gehouden.
- a.
- Druk t2 en de plaats van ontmoeting, x=x2, uit in de gegeven
grootheden x0,t0,v,vP en d. Bij dit alles spelen de ruimtelijke
coördinaten y en z geen rol. We kunnen daarom de beschrijving van
de gebeurtenissen verhelderen door gebruik te maken van een twee dimensionaal
ruimte-tijd plaatje in het (x,t) vlak. Teken zo'n plaatje.
- b.
- Kirk en Spock hebben allebei een atoomklok bij zich die voor ieder
de eigentijd aangeeft en die bij het vertrek van Spock met elkaar
gesynchroniseerd worden. Wat zijn de eigentijden die Kirk en Spock bij
terugkomst van Spock aflezen? Wat is de verhouding van de gedurende de reis verlopen tijdsintervallen
(t0, t1 en t2, zijnde de specifieke gebeurtenissen van vertrek,
keren bij de ster en terugkomst). Wie van Kirk of Spock is bij de terugkomst
ouder?
- 6.
- Een deeltje met een massa m1 bevindt zich in rust; een tweede
deeltje met massa m2 beweegt zich met een snelheid , en
botst op het eerste deeltje. We veronderstellen v en uiteraard m1 en
m2 positief. Tengevolge van deze botsing worden de twee deeltjes
geannihileerd en wordt er één nieuw deeltje gecreëerd, met massa
en met snelheid .
- a.
- Stel de balans op voor de componenten van de totale relativistische
impuls en energie, vóór en na de botsing.
- b.
- Laat hiermee zien dat .
- c.
- Druk uit in v, m1 en m2.
- d.
- Wanneer hangt niet af van de massa's m1 en m2?
- 7.
- Doppler-effect voor radar.
- a.
- Langs een snelweg staat radar-apparatuur voor snelheidscontrole.
Een uitgezonden signaal heeft een frequentie van 2400 MHz, de echo van een
naderende auto blijkt 600 Hz verschoven te zijn. Hoe groot was de
snelheid van de auto in km/uur? Had de echo een hogere of lagere frequentie
dan het uitgezonden signaal?
- b.
- Een ruimteschip nadert een planeet met een constante snelheid
ter grootte van c/11 en stuurt een radarsignaal van 2500 MHZ uit.
Welke frequentie heeft de echo voor de planeet-bewoner en welke voor
het ruimteschip?
- 8.
- Uit een hoge-energie versneller komt een bundel -mesonen,
waarvan de intensiteit tot de helft gedaald is op 37m vanaf het
trefplaatje waar zij gevormd zijn. Neem aan dat alle mesonen een snelheid
van 0,99 c hadden. De halveringstijd van een stilstaand -meson is
.
- a.
- Kontroleer de afstand van 37m door deze met de tijdsdilatatie
te berekenen.
- b.
- Doe hetzelfde uitgaande van de Lorentz contractie.
- 9.
- We beschouwen inertiaalstelsels S en die t.o.v.
elkaar in de x-richting bewegen met een snelheid v.
- a.
- Een waarnemer in het stelsel passeert een klok in S
op x=1m van de oorsprong. Synchronisatie van de klokken heeft als gewoonlijk
plaats als de oorsprong van de twee stelsels met elkaar samenvallen. Wat
wijzen de klok in S (op x=1m) en de eigen klok van (op
) dan aan als ?
- b.
- Gegeven is dat . Als de eigen klok van S (in x=0)
op 10 minuten staat kijkt een waarnemer in S op dezelfde plaats (x=0) door
een telescoop naar de klok van (in ). Welke tijd leest
de waarnemer af op deze klok?
- 10.
- Een deeltje met snelheid 0,6 c in het laboratorium emitteert een
elektron, dat in het ruststelsel van het oorspronkelijke deeltje een snelheid
0,75 c heeft. Bereken de snelheid van het electron in het laboratorium
- a.
- als het in voorwaartse richting wordt waargenomen.
- b.
- als het loodrecht in het ruststelsel van het oorspronkelijke
deeltje wordt uitgezonden.
- c.
- als het loodrecht op de bewegingsrichting van het oorspronkelijke
deeltje in het laboratorium wordt waargenomen.
- 11.
- We beschouwen twee ruimte-tijd voorvallen met coördinaten
- a.
- Kan II veroorzaakt zijn door I (of omgekeerd)?
- b.
- Is er een stelsel waarin I en II gelijktijdig zijn?
Zo ja, specificeer dat stelsel en vindt de afstand tussen I en II in dat
stelsel.
- c.
- Is er een stelsel S" waarin I en II gelijke ruimtelijke
posities hebben? Zo ja, specificeer dat stelsel en vindt de tijd die
verstreken is tussen I en II in dat stelsel.
- d.
- Beantwoord dezelfde vragen voor twee gebeurtenissen
- 12.
- Vaak is niet de snelheid maar wel de kinetische energie (T) van een deeltje
bekend, bijv. bij een versneller waar we weten hoeveel energie we aan het
deeltje hebben meegegeven tijdens het proces van versnelling. Als mogelijk
criterium om te bepalen of men het deeltje relativistisch moet behandelen
kan dienen de waarde van (Trel-Tklas)/Tklas.
- a.
- Stel dat deze correctie 1% mag bedragen om nog als klassiek te mogen
worden beschouwd. Hoe groot mag dan T/E0, waarin E0 de rustenergie is,
ongeveer zijn?
- b.
- Hoe groot is v/c bij die grens?
- c.
- Rustmassa's van elementaire deeltjes worden vaak in electron-Volts
(eV) uitgedrukt. Een eV is de energie die een electron krijgt bij het doorlopen
van het potentiaalverschil van 1 Volt. De rustmassa wordt dus verkregen door
deze energie door c2 te delen. Daarom is de massa van het electron 511
keV/c2 en de massa van het proton 938 MeV/c2 (hier staan uiteraard keV
voor kilo-electron-Volt en MeV voor Mega-electron-Volt), maar vaak wordt de
c2 weggelaten. Bereken de toegestane kinetische energie T voor electron
en proton in eV, gebaseerd op het 1% criterium.
- 13.
- Bij botsingsreakties geldt wel behoud van energie, maar
niet behoud van massa (rustenergie). Zie bijv. opgave 21 van de
syllabus.
- a.
- Een deeltje met rustmassa m en kinetische energie 2mc2 botst
met een stilstaand deeltje met rustmassa 2m. Na de botsing gaan de twee
deeltjes als één nieuw deeltje verder. Bereken de rustmassa en de
snelheid van dit nieuwe deeltje.
- b.
- Een foton met een energie E wordt geabsorbeerd door een stilstaand
deeltje met rustmassa m. Welke snelheid krijgt het deeltje?
- 14.
- We hebben voor de test van het transversale Doppler-effect het
Mössbauer principe genoemd en het principe van resonante absorbtie. We zullen
dat hier eens iets nader bekijken om er wat meer inzicht in te krijgen.
- a.
- Een deeltje, in rust in het laboratorium, verkeert in een aangeslagen
toestand, waarin het een rustenergie heeft. Het kan door het
uitzenden van een foton overgaan in een toestand met rustenergie E0. De
rustenergie neemt dus af met . De energie van het
foton () zal iets kleiner dan zijn.
Verklaar dit! Leid af dat
en maak een schatting voor voor het geval dat
het om zichtbaar licht en om gammastraling gaat.
- b.
- Omgekeerd beschouwen we een rustend deeltje met energie E0, dat
door absorbtie van een foton met frequentie overgaat naar een
aangeslagen toestand met rustenergie . Nu zal iets
groter moeten zijn dan . Verklaar ook dit! Leid af dat
- c.
- Als we twee atomen van dezelfde soort hebben, bijv. natrium atomen,
waarvan er een zich in de eerste aangeslagen toestand bevindt, kan het atoom
dat zich in de grondtoestand bevindt dan het foton absorberen dat door het
aangeslagen atoom wordt uitgezonden (zoiets heet resonante absorbtie)? (Uit
de quatummechanica volgt dat de verschillende aangeslagen toestanden - zolang
er nog geen ionisatie heeft plaatsgevonden - slechts heel bepaalde, voor het
atoom specifieke, discrete energiewaarden kan aannemen.) Als we op de
onderdelen (a) en (b) afgaan zou het antwoord op deze vraag nee zijn, omdat de
fotonenerie met een factor te klein zou zijn om geabsorbeerd te kunnen worden.
Dit zou betekenen dat materie transparant zou zijn voor zijn eigen straling!
Noem zoveel mogelijk redenen waarom i.h.b. voor een gas, zoals bij de zon,
resonante absorptie wel degelijk kan optreden.
- d.
- Waarom is resonante absorptie wel mogelijk bij het Mössbauer
effect, en wat is de voorwaarde die daarbij aan de emissie moet worden
gesteld. Waarom willen we bij de test van het transversale Doppler-effect
niet dat de emissie plaatsvindt bij precies dezelfde energie als de
absorptie? Bereken de omloopsnelheid die nodig is om de verschuiving van de
frequentie van gammastralen van 412 keV (uitgezonden door 198Hg),
tengevolge van de terugstoot bij emissie te compenseren door het transversale
Doppler-effect.
- 15.
- Bereken de bindingsenergie in MeV van een koolstofatoom 12C
uit het feit dat per definitie de massa van het koolstofatoom 12 atomaire
massa eenheden is, terwijl de massa van een waterstof atoom en een neutron
respectievelijk 1,007825 en 1,008665 atomaire massa eenheden bedraagt. Een
atomaire massa eenheid is . Waarom is dit niet gelijk
aan de massa van het proton, zoals gegeven in opgave 12 hierboven (gebruik dat
en ). Vergelijk het
antwoord voor de bindingsenergie met de rustenergie van een electron, eveneens
gegeven in opgave 12. Welke fout maken we door onze berekening te baseren
op neutrale koolstof en waterstof atomen? Geef een ruwe schatting van deze
fout.